Mendel
Voordat we de erfelijkheid bij de honingbij bekijken gaan we eerst naar de algemeen geldende wetten voor de overdracht van erfelijke factoren.
Deze algemeen geldende wetten zijn door nauwkeurige proeven en waarnemingen gevonden door Augustijnermonnik Gregor MENDEL (1822-1884). Hij heeft zijn bevindingen geformuleerd in een theorie waarop geheel de moderne erfelijkheidsleer is opgebouwd. Hij publiceerde zijn resultaten in 1866, maar zij werden pas rond de eeuwwisseling herontdekt door Correns, Tsermak en Hugo de Vries.
Mendel deed zijn proeven met planten. Om enig inzicht te krijgen in de resultaten van inteelt hier een Mendel voorbeeld op de eigenschap kleur van een plant met rode en een plant met witte bloemen en uiteraard van dezelfde soort. (klik op de plaatjes voor grotere afbeelding)
De plant met zuiver rode bloemen hebben de allelen voor kleur gelijk en we noemen dit hier RR. De plant met zuiver witte bloemen hebben de kleurallelen ook gelijk en we noemen ze rr. “r” is niet-rood. Door gebruik van de kleine letter r ontstaat makkelijk verwarring. Voor de duidelijkheid gebruik ik hier de letter w van wit. Dus in de voorbeelden noemen we de zuiver witte bloemen ww. Bij een kruising van deze twee planten plaatsen we deze allelen in een diagram. Waarbij de allelen van de mannelijke plant horizontaal zijn geplaatst en de allelen van de vrouwelijke plant verticaal. In de vier vlakken die onder en naast de allelen ontstaan kan men de mogelijke combinaties bij kruising invullen zoals hieronder. (klik op de plaatjes voor groter)
Het kruisingsproduct is Rw en is zichtbaar als roze bloem. In dit geval zijn de nakomelingen in de F1-generatie allemaal, dus 100%, roze.
Voor de F2-generatie kruisen we Rw met Rw. Dan krijgen we de volgende resultaten.
Het resultaat is: 25% zuiver rood (RR), 50% rose (Rw of wR) en 25% zuiver wit (ww).
Als we nu RR met RR, wR met wR, Rw met Rw en ww met ww kruisen. Krijgen we de volgende resultaten in de F3-generatie.
37,5% zuiver Rood (RR), 37,5% zuiver wit en 25% roze.
Door nu te selecteren kan men altijd gelijke allelen doorgeven in de teelt en ligt de kleur vast omdat de allelen voor kleur in beide chromosomen identiek zijn.
We hebben het hier alleen over het allel voor kleur maar er zijn nog veel meer eigenschappen waarvan we de allelen gelijk willen hebben zoals b.v. lange stelen, korte stelen, vorm van de bloem enz. Ook het probleem van dominantie kan een rol spelen.
Stel dat in het voorbeeld hiervoor Rood dominant was ten opzichte van wit. Dan hadden we in de F1 generatie 4 planten met rode bloemen terwijl de allelen heterozygoot zijn. Evenzo in de F2 generatie zouden er 3 planten zijn met rode bloemen en 1 met witte bloemen. Probeer het aantal planten met rode bloemen in de F3 generatie zelf maar eens in te vullen bij dominant rood. (10=62,5%) Dus zo eenvoudig is het in de praktijk niet.
Nog ingewikkelder wordt het als een eigenschap tot expressie komt door 2 paar allelen.